3 Paragrafen

3.2 Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Inleiding

De paragraaf biedt op hoofdlijnen inzicht in het risicoprofiel van de gemeente en de mogelijkheden om tegenvallers op te vangen (weerstandscapaciteit). In tegenstelling tot de andere paragrafen en de het doel van de jaarrekening om terug te kijken op 2019, blikt de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing altijd vooruit naar toekomstige risico's. Het beleidskader is de nota Reserve- en risicobeleid Aalsmeer 2020, die vastgesteld is op 9 december 2019.

Het besluit Begroting en Verantwoording (BBV, artikel 11) definieert het weerstandsvermogen als de relatie tussen de capaciteit om tegenvallers op te vangen (weerstandscapaciteit) en de materiële risico's waarvoor geen specifieke voorzieningen zijn getroffen.

Voor de beoordeling van het weerstandsvermogen en de benodigde weerstandscapaciteit van de gemeente wordt de weerstandscapaciteit afgezet tegen de impact van de risico's. De weerstandsratio is als volgt: Beschikbare weerstandscapaciteit / Impact risico's.

De provincie of het Rijk legt de gemeenten geen norm op hoe hoog de weerstandsratio zou moeten zijn. Hierin heeft elke gemeente keuzevrijheid. De gemeente Aalsmeer gebruikt hiervoor het kader zoals beschreven in de nota Reserve- en risicobeleid. Hierin is de volgende schaalverdeling van de te hanteren ratio opgenomen:

Ratio

Oordeel

> 2.0

Uitstekend

> 1.4 - < 2.0

Ruim voldoende

> 1.0 - < 1.4

Voldoende

> 0.8 - < 1.0

Matig

> 0.6 - < 0.8

Onvoldoende

< 0.6

Ruim onvoldoende

Bij de nota Reserve- en risicobeleid Aalsmeer 2020 is door de raad ingestemd met het hanteren van een streefwaarde gelijk aan 1,5.

Opgemerkt wordt dat er een onlosmakelijke samenhang is tussen risico's en beheermaatregelen. Met gedegen beheermaatregelen worden de mogelijke risico's aanmerkelijk ingeperkt. Risico's en beheermaatregelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Dit gebeurt in Aalsmeer met de volgende pijlers:

1. Een goed functionerende (meerjarige) planning en control-cyclus;
2. Een adequaat activabeleid met daarin duurzame instandhouding van gemeentelijke bezittingen;
3. Een betrouwbare bedrijfsvoering;
4. Een gedegen risicobeleid.